Becommoning bespiegeld: in gesprek met professionals #1 |  Minouche Besters, Partner bij Stipo

In Charging the Commons kijken onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam en Avans Hogeschool naar de rol van ontwerpers in het opzetten van urban commons. Voorbeelden daarvan zijn wooncoöperaties, autodeel-communities of buurtbewoners die gemeenschappelijk een tuin beheren of buurthuis runnen. Doel van deze initiatieven is om niet alleen kosten te besparen, maar ook om de sociale relaties in een buurt te versterken, en /of om bij te dragen aan een duurzame samenleving.

Samen met een aantal praktijkpartners uit het project verkennen we de uitkomsten. Wat komt er kijken bij het ontwerpen van een urban commons? We spreken hierover met Minouche Besters, van het bureau Stipo, een ‘publieke ontwikkelaar’ die werkt aan betere en aantrekkelijke steden en regio’s.

Op welke manier houden jullie je bezig met de commons?

Ons werkt raakt aan de thematiek van de commons. Het is niet zo dat wij dagelijks een nieuwe commons oprichten, maar wij werken samen met zowel gemeentes, projectontwikkelaars, stadmakers en bewoners aan betere buurten. Collectiviteit speelt daarin een belangrijke rol. Hoe kun je buurten zo ontwerpen dat ze uitnodigen tot uitwisseling, samenwerken en gezamenlijk optrekken?

Daar zijn verschillende aanleidingen voor. In de samenleving als geheel zie je dat er meer aandacht komt voor collectiviteit. We hebben heel lang vooral vanuit het individu gedacht, maar we zien nu dat dat ook nadelen heeft. Eenzaamheid is een groot probleem in de samenleving. Goede sociale relaties bevorderen ook je gezondheid. Daarnaast zijn er ook praktische redenen: het delen van voorzieningen als auto’s of ruimtes is goedkoper, en kan bijdragen aan duurzaamheid. Kleinere en goedkopere woningen met daarnaast veel gedeelde voorzieningen kunnen bijdragen aan de woningcrisis.

We zien dat gemeentes om die redenen zijn gaan sturen op gezamenlijkheid. In hun tenders voor gebiedsontwikkeling zien we steeds vaker de vraag naar gedeelde binnen- en buitenruimtes opduiken, of de inrichting van een mobilitieitshub. Ook projectontwikkelaars uit de vastgoedwereld zijn geïnteresseerd geraakt in vormen van collectiviteit. Ze zien dat dat positief uit kan pakken voor de kwaliteit van leven – en daarmee de waarde van hun investering.

Hoe staan bewoners daarin?

Dat verschilt.  Er zijn veel groepen die echt saamhorigheid zoeken, en opgaven samen willen adresseren. Vaak vinden ze dat veranderingen op het gebied van duurzaamheid niet hard genoeg gaan. Deels komt die motivatie ook voort uit gebrek aan vertrouwen in de overheid, soms ook uit kritiek op het kapitalisme. Zaak is wel dat de verschillende motivaties van overheden en bewoners goed op elkaar aansluiten. Anders krijg je mensen die denken: ‘er wordt mij hier een bezuiniging door de strot geduwd.’  Maar tot zekere hoogte gaan de behoeftes van burgerbewegingen en overheidsbeleid in dezelfde richting. Al passen ze niet altijd naadloos op elkaar. Bijvoorbeeld, bij gemeentes is er vaak een apart loket waar je voor specifieke vragen terecht kan, ondanks het feit dat de meeste aspecten in de realiteit juist samenhangen. Dit is ook hoe bewoners hier tegenaan kijken. Ze behandelen hun lokale opgaven en behoeften op een integrale manier – een groene ontmoetingsplek of een moestuin kan goed werken tegen eenzaamheid terwijl het ook biodiversiteit stimuleert.

Hoe pakken jullie dat soort opgeven aan?

Wij denken vanuit de trits hardware-software-orgware. Met hardware bedoelen we het fysieke gebouw of een plein. Waar moet dat aan voldoen om een prettige plek te zijn? Zo’n plek komt tot leven als er ook activiteiten worden georganiseerd. Daarvoor heb je voorzieningen nodig. Bij een buurttuin moet er ook water en elektriciteit aangelegd worden. Misschien is er een schuurtje nodig om gereedschap op te bergen en een plek om te schuilen als het opeens hard gaat regenen.

De software gaat over de vraag wat we kunnen organiseren om gezamenlijkheid tot stand te brengen. Gaan we rituelen bedenken, zoals een jaarlijks oogstfeest? Is er begeleiding nodig van de stadsecoloog of een community-werker, of moeten er specifieke rollen voor vrijwilligers worden opgezet? Hoe communiceren we met elkaar?

De orgware betreft de formele kant: hoe ga je het financieel en juridisch organiseren? Moet er een stichting worden opgericht? Wie beheert de sleutel van het schuurtje? Wat doen we als er niet goed is schoongemaakt? Hoe ga je om met conflicten?

Hoe voeren jullie het gesprek daarover?

We houden interviews met sleutelfiguren, en gaan zelf op de plek kijken . Ook werken we met de methode van de placegame, een tool die door Public for Public Spaces is ontwikkeld. Daarmee analyseren we samen met diverse betrokkenen de plek vanuit verschillende invalshoeken en maken we samen een plan.

Daarin nodigen we betrokkenen uit om hun ideale plek te beschrijven. Vooraf geven we vaak ook een mini-college waarin we uitleggen wat bij kan dragen aan goede plekken. Bijvoorbeeld dat een straat die niet alleen een doorvoerplek is maar ook een bestemming bij kan dragen aan de leefbaarheid van een buurt. Vervolgens proberen we het ook praktisch te maken: als je een buurttuin wilt, hoe moet die dan beheerd worden? Wat voor afspraken moet je daarover maken? Moet de tuin ‘s avonds worden afgesloten? En wie doet dat dan? Tegen welke spanningen en dilemma’s loop je aan? 

Het doel is om uiteindelijk een scherp gesprek te voeren. Niet alles kan tegelijkertijd. Wij zijn daarin faciliterend, en soms wat sturend. We vragen: wat moet er snel gebeuren, wat kan langer wachten, wie zijn daarvoor nodig? Het is belangrijk dat een gemeenschap gezamenlijk op zoektocht gaat, en het met elkaar bedenkt. Daarmee creëer je een mandaat om het verder uit te werken. We laten bewoners om die reden ook altijd zelf de uitkomsten presenteren.

Zo hebben we in Overvecht meegewerkt aan de ontwikkeling van een groenstructuur voor wandelaars. Het doel van de politiek was om mensen aan te sporen om meer naar buiten te gaan, want dat is gezond. Uit de gesprekken die wij met bewoners voeren, komen dan een aantal kernwaarden naar voren, zoals: Overvecht is divers; Gastvrijheid en Uitnodigend; Stimuleren tot beweging. In de plannen om het groen te verbeteren waren dit de referentie punten om steeds antwoord op te geven.

Zie het als een missie statement, geformuleerd door de bewoners, richting de professionals: dit is wat wij als bewoners belangrijk vinden, dus als jullie iets hier gaan doen, dan moet je hieraan werken. Wij zitten zo  tussen leefwereld en systeemwereld in. Het is in dit soort trajecten belangrijk dat er een externe partij is, die er neutraal in staat. Die ook de ‘nee’ en de dissonant kan horen en daar het gesprek over kan voeren.

Wat zijn de knelpunten?

Wij zien dat er veel enthousiasme is bij gemeentes en ontwikkelaars voor allerlei vormen van collectiviteit. Maar we zien ook dat ze er soms moeite mee hebben om die collectiviteit in de praktijk te brengen. Vroeger hadden we organisaties als de kerk, het buurtwerk of jongerenwerk die zorgden dat de gemeenschap goed was georganiseerd. De rol daarvan is kleiner geworden – mede door bezuinigingen.

We zoeken nieuwe manieren om het gemeenschappelijke leven te organiseren. Maar we zien dat daar nog veel aannames in worden gedaan: Leuk, we gaan een mobiliteitshub ontwikkelen, en dat wordt gezellig. Maar het ontbreekt nog aan instrumentarium, kennis, en inzichten hoe je ervoor zorgt dat zo’n voorziening een succes wordt, en ook daadwerkelijk bijdraagt aan collectiviteit. Wij zeggen dan: het ‘what’ is wel bedacht, mar de ‘why’ en de ‘how’ missen.

Kun je een voorbeeld geven?

Initiatieven als een buurtcollectief of kinderspeeltuin krijgen in het begin veel aandacht. Dan is er soms wat seed money, maar na een tijdje verzandt het weer. Dat leidt tot frustratie bij de gemeente, en soms ook het idee dat al die stadsmakers-collectieven vooral veel gedoe opleveren.

Het punt is vaak dat er vooraf niet goed is nagedacht over de manier waarop zo’n initiatief verduurzaamd kan worden. Collectieven beginnen met veel wensdenken, maar zonder al te veel structuur. ‘Succes’, klinkt het dan, en vervolgens moeten ze het zelf maar uitzoeken.

Aan de beleidskant is hier nog veel te leren: hoe doe je een goede aanbesteding voor een buurtinitiatief? Hoe begeleid je zo’n commons-manier van werken? Als je een buurthub wil, kun je dat op allerlei manieren inrichten, van commerciële organisaties tot een sociaal wijkbedrijf, maar die hebben wel allemaal hun eigen voorwaarden en manieren van werken. Hoe kun je daar een infrastructuur voor opzetten? Wat voor business modellen zijn er mogelijk? Wat voor bestuursvormen? Hoe betrekken we wijkbewoners?

Het be-commoning model vanuit Charging the Commons brengt mooi in kaart wat er allemaal geregeld en ontworpen moet worden. Maar naar de uitwerking van al die facetten is nog meer onderzoek nodig. Op abstractieniveau is veel draagvlak voor deze manier van werken, maar hoe het uitpakt is vaak nog puzzelen.

Image Credits: Stipo